Voornaamste soorten grafmonumenten

Een zerk is het eenvoudigste grafmonument: een platte dekplaat, meestal in steen of beton, met gewoonlijk de naam van de overledene, geboorte- en sterfjaar. De dekplaat kan niet zomaar op de grond geplaatst worden. Indien de plaat niet rust op heipaaltjes, een gemetselde fundering of een kelder, kan ze gemakkelijk wegzakken en scheef liggen.
 
 
Een rechtopstaande steen met opschrift, veelal aan het hoofd van het graf geplaatst, wordt stèle genoemd. Het woord is van oorsprong Grieks en betekent letterlijk “rechtopstaand steenblok”. Teksten en voorstellingen worden erin gebeiteld of gegraveerd, of er bovenop aangebracht in een ander materiaal.


Opstaande grafmonumenten kunnen behoorlijk hoog en aandachttrekkend zijn. Geïnspireerd op de oudheid worden (afgeknotte) zuilen gebruikt en obelisken (vierkante zuilen die naar boven toe spits uitlopen). Ze bestaan gewoonlijk uit één steen, stevig verankerd in een sokkel. Een cippus lijkt op een obelisk, maar is bovenaan bekroond, met een hoekbekroning of bijkomend beeldhouwwerk op de top.



Kruisen komen veel voor in christelijke context, hoewel ze niet per definitie naar een christelijke overtuiging verwijzen. De 19e-eeuwse pinakel daarentegen, een slank eindigende toren met karakteristieke neogotische versiering, wijst met zekerheid op een katholieke gezindheid. Tot de meest prestigieuze monumenten behoren ongetwijfeld de grafkapellen. Toen niet meer in kerken begraven mocht worden, lieten zeer welgestelden een eigen familiekapel optrekken, met binnenin een altaar, beelden en versieringen. Het bouwwerk is in principe afgesloten en kan alleen door de eigenaars betreden worden; soms is er ook nog hekwerk rondom.




Een aedicula (Latijn voor “tempeltje” of “kapelletje”) is een portiek. Pilasters, een hoofdgestel en een fronton vormen de omkadering van een nis, waarin beelden of gedenktekens geplaatst worden. Een andere manier om een nis te creëren en de inhoud enigszins te beschutten tegen weersomstandigheden is gebruik maken van een baldakijn. Hier is geen gesloten rugdeel voorzien, alleen een overkapping steunend op pijlers.



Bij de horizontale monumenten is de sarcofaag een opvallend type, ook al gaat het hier dikwijls over een sober monument. Deze steen, een massief blok uit één stuk, heeft de vorm van een doodskist en rust op poten of rechtstreeks op (een plaat op) de grond. In de oorspronkelijke betekenis is een sarcofaag een grafkist in steen waarin het lichaam van de overledene geplaatst werd.



Een uitzonderlijk rijk versierd graf of een monumentaal grafgebouw voor hooggeplaatste personen wordt meer in het algemeen een mausoleum genoemd. De oorsprong van dit woord moet gezocht worden in het indrukwekkende grafmonument voor de Perzische gouverneur Maussollos in Halicarnassus, één van de zeven klassieke wereldwonderen.



Een cenotaaf is een grafmonument voor iemand die elders begraven is of van wie men het lijk niet heeft. Het woord epitaaf (foto: epitaaf bij de kerk van het Groot Begijnhof, Leuven) wordt gebruikt voor een plaat met herdenkingstekst die meestal aan een muur bevestigd is. Ook hier is de betrokkene niet noodzakelijk vlakbij begraven, al ligt het lichaam dikwijls wel in de buurt. Grafstenen kunnen ook verplaatst of gerecupereerd zijn. Soms worden ze in eer gehouden door ze aan een kerkmuur te hangen of in een muur van een begraafplaats op te nemen.



Het grafhofje voorziet veel ruimte voor groen binnen het afgebakende grafterrein. Bij deze invulling ligt de klemtoon op de verbondenheid met de natuur, de terugkeer naar de aarde en de rust na het drukke leven. Symbolisch wordt naar het paradijs verwezen.

Begrenzingen van het grafterrein kan je ook bij stenen grafmonumenten vinden. Metalen kettingen, buizen of een hekje behoren tot de mogelijkheden, maar ook groene stroken, boorden via reliëf in steen of in andere materialen. Ze bakenen niet alleen de concessie af; ze scheiden vooral ook symbolisch het terrein van de doden en dat van de levenden. Bij oudere monumenten zie je soms nog de aanhechtingspunten van een ketting, maar is de ketting zelf verdwenen.




Verschillende soorten kruisen

De meest voorkomende kruisvorm in onze streken is het Latijnse kruis, met een kortere dwarsbalk die boven het midden van de verticale balk bevestigd is. Dit is het rooms-katholieke kruis bij uitstek, verwijzend naar de kruisdood van Christus. Het kruis symboliseert het lijden, maar vooral ook de verlossing en de overwinning op de dood.



Het kruis dat als martelwerktuig voor Christus gebruikt werd, zou weliswaar ook een T-kruis of tau-kruis geweest kunnen zijn. Ook dit type kruis vind je op begraafplaatsen, zij het in mindere mate bij christelijke graven. Als christelijk symbool wordt het ook het antonietenkruis of St.-Antoniuskruis genoemd: dit kruis was het embleem van (onder meer) de orde van St.-Antonius. In het oude Egypte was het T-kruis symbool voor leven, herstel en vruchtbaarheid.



Een bijzondere variant is het kruis met het verbrede hart, ook het kwadraatskruis of vierkantskruis genoemd. Het verwijst naar de vier evangelisten en de verspreiding van het geloof in de vier windrichtingen.



Het Griekse kruis heeft even lange armen, en legt de klemtoon op orde en evenwicht. Sommigen beweren dat je in dit kruis ook de Griekse letter chi in kan zien, of de eerste letters van de naam Christus. Het Griekse kruis komt veel voor in de orthodoxe kerk en is tevens de basisvorm voor verschillende protestantse kerken. Er zijn weliswaar ook rooms-katholieken die dit kruis gebruiken. Op basis van de vorm van het kruis alleen kan je dus moeilijk iets besluiten over de geloofsovertuiging van de overledene.



De Koptische christenen (vooral in Egypte) gebruiken het ankh-kruis, een kruis met aan de bovenkant een lus die het eeuwig leven of de onsterfelijkheid symboliseert. Het kruis wordt beschouwd als een voorstelling van de opkomende zon, of nog, als de vereniging van tegengestelde principes. Het lijkt verder op een sleutel die toegang kan verschaffen tot geheime kennis. Gnostici en vrijmetselaars verkiezen dan ook vaak eveneens dit symbool.



Het Russisch-orthodoxe kruis heeft drie dwarsbalken, waarvan de bovenste en onderste korter zijn dan de middelste. De onderste dwarsbalk wordt schuin geplaatst. Het lijkt wat op een uitbreiding van het Latijnse kruis, met bovenaan een kleine balk voor het opschrift INRI en onderaan de balk waar de voeten van Christus op vastgenageld waren. De bovenste balk wordt ook wel als symbool voor de engelenwereld gezien, terwijl de middelste balk de zichtbare menselijke wereld voorstelt.



Ook het pauselijke kruis heeft drie dwarsbalken, alle horizontaal geplaatst en geordend van klein naar groot. De drie balken staan symbool voor de hemel, de wereld en de kerk, drie plaatsen waar de paus gezag uitoefent.



Het patriarchale kruis, veel gebruikt in Griekenland, door aartsbisschoppen en kardinalen, heeft dezelfde vorm als het kruis van Lotharingen. Het heeft één korte en één langere horizontale dwarsbalk. In de tweede wereldoorlog was het kruis van Lotharingen het embleem van het Franse verzet. Sommige Oost-Europese landen dragen dit kruis in hun wapen (bijvoorbeeld Hongarije, Slowakije).



De uiteinden van de (vrijstaande) armen van een kruis kunnen verschillende, soms speelse vormen aannemen. Er zijn bijvoorbeeld klaverblad- en leliekruisen. De (heraldische) lelie met drie blaadjes, evenals de drie lobben van het klaverblad zouden naar de Drie-Eenheid verwijzen. Er kan ook gekozen worden voor pijlpunten of andere afwerkingen.



Een Roemeens kruis is een herkruist kruis, of een kruis met extra dwarsbalk op elke arm. Het krukkenkruis lijkt er wat op: hier bevindt de bijkomende dwarsbalk zich aan het uiteinde van elke arm. Godfried van Bouillon koos dit kruis voor het wapen van zijn koninkrijk Jeruzalem.
Het Maltezerkruis is een vierarmig kruis met acht punten, die in verband gebracht worden met de acht zaligsprekingen uit het evangelie van Mattheus.



Een bijzonder kruis is de “lignum vitae” of levensboom in de vorm van een kruis. Hier stellen de armen van het kruis geen balken voor maar stukken boomstam, waarvan de schors en de stompen van afgezaagde takken duidelijk herkenbaar zijn. Vaak komt in de sculptuur ook klimop of een andere plant voor, die zich om de boomstam slingert. Het leven dat te vroeg beëindigd werd, is niet helemaal voorbij; de natuur zorgt sowieso voor nieuw leven. Veelal wordt bij dit type kruis een grafhofje voorzien, waar ook ruimte is voor echte natuur. Het kruis lijkt er bijna mee te versmelten, en eveneens spontaan ontstaan te zijn.



Eveneens speciaal en opvallend is het Keltische kruis. Het heeft vier gelijke, brede armen. Het kruispunt is gevat in een cirkel, symbool voor de zon. De segmenten zijn open gewerkt. Dit kruis wordt ook een levenswiel of zonnewiel genoemd. Hier ligt de klemtoon op energie, versmelting en wederopstanding. In de christelijke variant van dit kruis is de verticale arm langer dan de horizontale arm. Op Ierse grafmonumenten vind je dit kruis veel terug. De suggestie van een beter leven in de toekomst maakte het ook een aantrekkelijk symbool voor graven van gesneuvelde soldaten uit de eerste wereldoorlog.



De swastika of het hakenkruis moet niet noodzakelijk met nazisympathieën in verband gebracht worden. Het is een zeer oud symbool, wellicht afkomstig uit India. Dit teken verwijst naar kosmische dynamiek en scheppingsenergie. De vier armen wijzen de vier hoofdrichtingen aan. In decoratief gebruik staat de swastika voor een teken van geluk.



Groen: Prairiebeplanting

Een vorm van groen die – eenmaal aangelegd – relatief weinig onderhoud vergt, is de prairiebeplanting. De naam verwijst naar de weidse prairies in Noord-Amerika: natuurgebieden met grassen en bloeiende vaste planten. Bemesting en onkruidbestrijding zijn overbodig. Het volstaat één keer per jaar te maaien of af te branden, om daarna weer spontane groei en bloei te verkrijgen. De planten trekken bovendien insecten en vlinders aan. Gegeven de wens alles een zo natuurlijk mogelijk uitzicht te geven, wordt deze vorm van beplanting meer en meer doorgevoerd. Het onderhoudsgemak maakt de prairiebeplanting ook interessant voor begraafplaatsen met ruimte voor groen. Eerst wordt een mulch-laag voorzien, een afdeklaag in inert materiaal (bv. lava, grind). Daarna plant men een variëteit van diep-wortelende vaste planten half in de grond en half in de afdeklaag. Inheemse soorten lenen zich perfect, met een voorkeur voor kalk minnende planten. In de eerste jaren zijn wiedbeurten en schoonblazen wel nog noodzakelijk, maar daarna is de vereiste onderhoudstijd aanzienlijk lager dan bij klassieke beplanting.