In de eindjaren van de tweede wereldoorlog werden hier vlakbij, op een stuk grond aan de overkant van de Bierbeekpleindreef, verschillende overleden militairen begraven. De meesten werden in hun laatste dagen verzorgd in het 101st British General Hospital, dat in het najaar van 1944 ingericht werd in het H.-Hartinstituut. Het ziekenhuis startte met een capaciteit van 1200 bedden, later uitgebreid naar 2000 bedden. Er werd hooggespecialiseerde zorg verleend, met de nieuwste technieken. Tal van gewonden stroomden hier in het laatste oorlogsjaar toe. De meerderheid overleefde het, onder andere dankzij de invoering van de eerste generatie antibiotica. Sommigen redden het echter niet. Zestig doden moesten ten grave gedragen worden.

Na de wereldoorlog werden de lichamen van gesneuvelde militairen die vaak slechts tijdelijk ergens begraven waren, herbegraven en zoveel mogelijk gegroepeerd. Sommigen waren op een burgerlijk kerkhof begraven en bleven daar. Ook in de buurt van ziekenhuizen of militaire bases kon een begraafplaats soms gewoon blijven bestaan. In de meeste gevallen werden gesneuvelden echter herbegraven op een nieuw terrein dat hiervoor speciaal uitgebouwd werd, een verzamelbegraafplaats. De meest bekende dergelijke begraafplaats is die van Tyne Cot bij Ieper, meteen de grootste begraafplaats van het Gemenebest. Ze werd uitgebouwd rondom de oorspronkelijke slagveldbegraafplaats. Op de verzamelbegraafplaatsen liggen grote aantallen slachtoffers samen in rijen in een strak gestructureerd, regelmatig ritme. Ook wie in een beperkte, vastgelegde periode na de oorlog aan de opgelopen verwondingen stierf, mocht hier begraven worden. Verwar een militair kerkhof dus niet met een oud-strijdersbegraafplaats, waar gestorvenen liggen die niet in de strijd, maar dikwijls pas vele jaren later het leven lieten. De begraafplaatsen van het Gemenebest zijn tegelijk herdenkingsplaatsen voor de wereldoorlogen; militairen die in één van de wereldoorlogen sneuvelden kregen hier een eeuwige rustplaats.



De begraafplaats te Heverlee is eveneens een verzamelbegraafplaats. De keuze voor het terrein vlakbij de plaats die door het ziekenhuis gebruikt werd, lag voor de hand. De 60 overledenen uit het ziekenhuis konden zonder bijzonder vervoer overgebracht worden. Daarnaast werd een groot aantal personen verhuisd die oorspronkelijk begraven werden op het terrein van de luchtmacht bij Brustem (St.-Truiden). Andere lichamen komen van kleinere begraafplaatsen waar het onderhoud niet verzekerd kon worden of van burgerlijke kerkhoven.

Voor het ontwerp van deze begraafplaats werd een beroep gedaan op de (Britse) architect Hepworth. Hij ontwierp ook tal van andere begraafplaatsen en was een architect met naam en faam. Het terrein werd ter beschikking gesteld door de Belgische staat. De eerste ter aarde bestellingen op deze nieuwe begraafplaats vonden plaats in juli 1946.

De begraafplaatsen van het Gemenebest zijn alle gelijkaardig. Een vlak grasveld wordt omgeven door lage muren of struiken en een decoratieve toegangspoort. In principe is er voor elke gesneuvelde een afzonderlijke rechtopstaande steen ("headstone"), waarop zijn naam en eenheid te lezen is. De stenen zijn uniform. Om het even welke rang men bekleedde of uit welke familie men kwam, elke soldaat wordt op gelijke manier herdacht. De collectiviteit is in het leger immers belangrijker dan de individuele diversiteit. De meeste headstones zijn in witte Portlandsteen (afkomstig uit Portland aan de Engelse zuidkust). Om de één à twee jaar moeten ze gereinigd worden, zodat men tegenwoordig ook Botticino (een marmerachtige steen uit Noord-Italië) gebruikt. Vroeger werden er ook stèles in Hopton Wood steen gemaakt (iets grijzer dan de Portlandsteen en met een grovere korrelstructuur, eveneens uit Zuid-Engeland); ook voor meer recente stèles maakt men soms opnieuw gebruik van deze steensoort. De bovenkant van de stenen is afgerond. Op de begraafplaatsen is er een informatief paneel met een korte geschiedenis van de oorlog waarin de gesneuvelden omkwamen. Meestal is er ook een gastenboek en een register. Indien de begraafplaats voldoende groot is, staat er tevens een groot offerkruis (Cross of Sacrifice) en eventueel een herdenkingssteen (Stone of Remembrance).





Het idee voor deze begraafplaatsen werd geopperd en gepromoot door Fabian Ware, die in de eerste wereldoorlog voor het Rode Kruis de plaatsen bezocht waar soldaten hun gesneuvelde collega’s begraven hadden. Hij realiseerde zich het belang van een systematische registratie van de gesneuvelden en hun begraafplaatsen en richtte hiervoor een commissie op. Het repatriëren van de doden was uitgesloten: het waren er te veel en het thuisfront zou hierdoor misschien gedemoraliseerd worden. Het was wenselijker de gestorvenen te groeperen in de omgeving waar zij om het leven kwamen. Nog tijdens de eerste wereldoorlog ontstond het idee dat de Britten deze begraafplaatsen permanent zouden beheren en onderhouden. Na de tweede wereldoorlog, met opnieuw een groot aantal gesneuvelden op het vasteland, werden extra terreinen gezocht en nieuwe begraafplaatsen geopend.