Anatomievelden

De overblijfselen van wie zijn lichaam aan de wetenschap afstaat, worden na afloop van het gebruik eveneens begraven of gecremeerd. Standaard gebeurt dit op de stadsbegraafplaats aan de Philipssite, tenzij de familie het lichaam nadien terug in de eigen omgeving wil hebben. Voor de begraving zijn specifieke velden voorzien, herkenbaar aan de karakteristieke, eenvoudige grafstenen en de (geplande) prairiebeplanting rondom. De arduinen grafstenen met de naam van de overledene, geboorte- en sterfjaar, bevinden zich op een betonnen strook. Sommige van deze stroken slingeren zich als een slang over het veld, in een verwijzing naar de esculaap, de slang die het kenteken is van de artsen. De vier anatomievelden bevinden zich aan de randen van het zogenaamde nieuwe kerkhof. Het stoffelijk overschot wordt er langer bewaard dan op de gewone pleinen. De behandeling met producten (bv. om de lichamen te conserveren) vereist immers een langere omlooptijd.

Mensen die hun lichaam aan de wetenschap afstaan, doen dit om onderzoek en onderwijs te ondersteunen. Wanneer ze overlijden, neemt de familie afscheid in een rouwdienst zonder lichaam. Het lichaam wordt door de universiteit naar de faculteit geneeskunde getransporteerd. Hier wordt het eventueel ingevroren of gebalsemd tot de gewenste dissectieoefeningen of het onderzoek plaats kunnen vinden. Zo worden lichamen bijvoorbeeld gebruikt om nieuwe technieken uit te proberen en te optimaliseren. Na hooguit twee jaar wordt het stoffelijk overschot in stilte geborgen. Jaarlijks houdt de universitaire parochie een dankmis voor de overledenen van het afgelopen jaar. Meer info: zie website van de KULeuven.



Cholera-epidemieën

Kwade Oliënberg

In de 19e eeuw braken in Europa verschillende grote cholera-epidemieën uit. Cholera is een infectieziekte veroorzaakt door een bacterie die zich via besmet water verspreidt. Kenmerken zijn op de eerste plaats braken, heftige diarree en uitdroging. Bij goede behandeling herstellen nu de meeste patiënten, maar in de 19e eeuw was het sterftecijfer erg hoog (ruim 50%). De oorzaak was lang onbekend en men vergeleek de zogenaamde “blauwe dood” (door de ziekte kreeg de huid immers een vreemde blauwe kleur) met de zwarte dood (pest) van de voorgaande eeuwen. In Leuven bedroeg het aantal dodelijke slachtoffers van de drie grote cholera-epidemieën die deze regio troffen ruim 1000 personen. Het kwalijkste jaar was 1849, met 577 doden, vooral in de armere, hoog bevolkte wijken rondom het riviertje de Voer, dat toen in de zomer een open riool was. Het herdenkingsmonument kwam er 150 jaar na de eerste epidemie, en getuigt van eenvoud: een aarden tumulus met metalen kruisen, zoals ze vroeger op graven van gewone, eenvoudige mensen voorkwamen. Op dergelijke kruisen werd de naam van de overledene met verf aangebracht; regenbuien maakten de graven na relatief korte tijd anoniem. De vormgeving van het monument versterkt de aanklacht op het bijhorende bord: de dodelijke slachtoffers bij uitstek waren de minder welgestelden, van wie de individuele persoonlijkheid nauwelijks belangrijk gevonden werd.



Erevelden voor de oud-strijders

Je vindt er op meerdere Leuvense begraafplaatsen: erevelden voor oud-strijders, gewoonlijk zowel uit de eerste wereldoorlog als uit de tweede wereldoorlog. De uniforme grafstenen vallen onmiddellijk op, hoewel een nauwkeuriger blik leert dat er doorheen de jaren evoluties en stijlverschillen zijn. Elke gemeente heeft ook eigen stenen; elders kan je dus andere vormgevingen vinden. Op de erevelden heeft elke gestorvene een eigen graf, dat in principe eeuwigdurend bewaard wordt. Niet alle oud-strijders liggen hier: het is een vrije keuze door de nabestaanden. Wie een ander type monument wil of de betrokkene liever bij de familie wil begraven, kan gerust voor een eigen concessie of niet-geconcedeerde grond kiezen. Toelichting bij enkele begrippen en afkortingen die je bij deze grafstenen vindt:

  • NVI = Nationaal Verbond der verminkte en Invalide soldaten van den oorlog. In het Frans: FNI (Fédération Nationale des militaires mutilés et Invalides de la guerre). Ook de afkorting OIV verwijst naar de oorlogsinvaliden.
  • IV = Instituut voor Veteranen.
  • NIOOO = Nationaal Instituut voor Oorlogsinvaliden, Oud-strijders en Oorlogsslachtoffers.
  • K.N.S.B. = Koninklijke Nationale Strijdersbond van België (koninklijk sinds 1969, daarvoor N.S.B.).
  • n.u.o.b. = Nationale Unie der Oudgedienden van de Bezettingslegers (Belgische militairen die na zowel de eerste als de tweede wereldoorlog in Duits gebied gelegerd werden, later bekend als de Belgische Strijdkrachten in Duitsland).
  • Werkweigeraar = iemand die de verplichte tewerkstelling voor Duitsland (WO II) weigerde en daarom normaliter moest onderduiken. Vorm van verzet.
  • Krijgsgevangene = militair die in de oorlog door de vijand gevangen genomen werd.
  • Brigade Piron = prestigieuze brigade uit WO II, gevormd in Groot-Brittannië met Belgische en Luxemburgse militairen die het bezette gebied wisten te ontvluchten. De brigade nam deel aan de bevrijding van België na de landing in Normandië. Genoemd naar bevelhebber Jean-Baptiste Piron.
  • Vuurkruis: onderscheiding voor oud-strijders uit WOI


Monument voor de gesneuvelden en gefusilleerden in WO I

Het monument voor de gesneuvelde burgers en militairen van WO I bevindt zich centraal in het zogenaamde “nieuwe kerkhof”. Met zijn 5,5 meter hoogte vormt het ook een ankerpunt in dit gedeelte. Leuven was één van de martelaarssteden uit de eerste wereldoorlog, met een zeer groot aantal burgerslachtoffers. Bij de doorgang door Leuven in augustus 1914 executeerden de Duitsers honderden mensen; anderen werden op transport gezet en wie overbleef, werd aangeraden de stad te verlaten. Het was de bedoeling Leuven - als vergelding voor veronderstelde tegenstand en als voorbeeld voor andere steden – met de grond gelijk te maken. Reeds in de nacht van 25 op 26 augustus 1914 was gestart met het in brand steken van huizen en monumenten. In de St.-Pieterskerk in het centrum vatte het dak vuur. Het meest wereldschokkend was echter de brand van de universiteitsbibliotheek waarbij tal van waardevolle manuscripten verloren gingen.

Het was niet evident de lichamen van de dode slachtoffers, die zich her en der bevonden en soms ook in een massagraf begraven waren, te identificeren. Na onderzoek werden ze herbegraven op een officiële begraafplaats. Van meetaf aan bestond het plan om bij de uitbreiding van de begraafplaats, die zich al enkele jaren opdrong, een ereplaats te voorzien met herdenkingsmonument.

Het monument werd ontworpen door Louis Jotthier. Het is een massief blok, met reliëfs langs de vier zijden. De gevleugelde vrouw vooraan symboliseert de stad; ze kan als een engel gezien worden, maar ook als de Griekse godin van de overwinning. Aan haar voeten bevinden zich twee gesneuvelden: links is een soldaat door een gasaanval om het leven gekomen, rechts ligt een neergeschoten, ineengedoken burger. Aan de linkerkant van het monument (noordzijde) wordt verder ingezoomd op het militaire leed. Aan de rechterkant (zuidzijde) komt het lijden van de Leuvense burgers aan bod. Op het reliëf aan de achterzijde rust het Leuvens wapenschild op eikenbladeren en lauweren, met daaronder de Belgische oorlogshelm, toorts en zwaard. De scènes zijn erg expressief en realistisch uitgewerkt. Aan de kant met de burgers bijvoorbeeld bevindt zich op de achtergrond een brandende gotische kerk waarvan het dak ontbreekt, en zie je ruïnes en een half ontklede dode vrouw. Een bejaarde man en een kind – de enige overlevenden – verlaten de stad. Het monument werd ingehuldigd op 27 juli 1924.

Beeldhouwer Louis Jotthier (1866-1942) was als leraar verbonden aan de Leuvense Academie voor Schone Kunsten. Er is nog meer werk van hem op deze begraafplaats te vinden. Van zijn hand is bijvoorbeeld ook het opvallende grafmonument voor Fritz Van Praet, dichter bij de ingang van de begraafplaats, met een treurende vrouw die een masker in de hand houdt.

Ingang naar de crypte

Onder het monument bevindt zich een crypte. De bouw hiervoor werd op 28 juni 1923 gegund aan de firma Borremans uit Heverlee. Je kan er via een laag poortje langs twee kanten in. Boven de toegang liggen afdekplaten in blauwe steen, met namen van gesneuvelde militairen en burgers. De crypte heeft 2 x 100 nissen, waarin telkens één of meerdere lichamen bijgezet konden worden. Gesneuvelde Belgische soldaten konden vanaf 1919 gerepatrieerd worden naar hun laatste woonplaats. Hier werden Leuvense burgers, Leuvense soldaten, in Leuven gesneuvelde Franse, Engelse en Russische soldaten (in het totaal 290 personen) herbegraven. Eén van hen is Léon Schreurs, die al snel in de oorlogspropaganda een belangrijke rol toebedeeld kreeg.


Bekijk hier een hedendaags eerbetoon aan de gesneuvelden in WOI door Skullmapping, gecreëerd naar aanleiding van de Week van de Begraafplaatsen in 2015.



Léon Schreurs

Léon Schreurs (1888-1914) was tijdens de begindagen van de eerste wereldoorlog infanterist in het Belgisch leger. Zijn regiment vertrok op 19 augustus 1914 uit Leuven, maar de jongeman was van de anderen gescheiden geraakt, miste het vertrek en probeerde op zijn eentje het oprukkende Duitse leger tegen te houden. Verscholen achter een brievenbus aan de Tiensepoort, vuurde hij zijn geweer leeg op de vijand, die nietsvermoedend aankwam en niet wist hoeveel tegenstanders er waren. Vijf Duitsers sneuvelden vooraleer Schreurs dit zelf met zijn leven bekocht. De Leuvenaars vonden hem een held, deze laatste verdediger van Leuven. Hij kreeg een herdenkingsmonument en een straatnaam. Het gedenkteken werd ingehuldigd in 1923. Het bevindt zich nu – na enkele verplaatsingen - aan de Schreursvest, nauwelijks enkele honderden meters van de begraafplaats waar zijn resten geborgen zijn.



Vuurkruisers

Het vuurkruis is één van de belangrijkste militaire onderscheidingen. Alleen het IJzerkruis is nog prestigieuzer. Het vuurkruis werd ingesteld door koning Albert I in 1933, voor de nog in leven zijnde militairen die in de eerste wereldoorlog minstens 12 maanden in de frontlinie dienst deden of dus effectief onder vuur gelegen hadden. De medaille bestaat uit een bronzen vierarmig kruis waarop aan de voorkant een verlaten slagveld voorgesteld is, met een helm, een bajonet en een 75 mm kanon, terwijl de zon door de wolken priemt. Lauwertakken flankeren deze scène. In de armen van het kruis kan je in het Latijn de leuze van de vuurkruisers lezen (“Salus patriae, suprema lex”): het heil van het vaderland is de hoogste wet. Het monument op de begraafplaats aan de Philipssite werd in 1948 opgericht op initiatief van voorzitter Edouard Arnalsteen van de Leuvense vuurkruisers. Het heeft de vorm van een openluchtaltaar met een kruis. Aan beide kanten bevindt zich een bronzen kistje met aarde van de oevers van de IJzer, enkele weken voor de inhuldiging in Nieuwpoort gehaald. Het monument was tevens bedoeld als eerbetoon aan de voormalige voorzitter van de Leuvense vuurkruisers, die als verzetsstrijder in de tweede wereldoorlog opgepakt werd en na een deportatie overleed.



Ereveld voor de politieke gevangenen uit WOII

Witte grafstenen, schuin en ruw afgeboord wegens het te vroeg (af)gebroken leven, vormen het ereveld voor de mannen en vrouwen die in de tweede wereldoorlog verzet voerden en in handen van de vijand vielen. De mannen kwamen veelal in het gevangenenkamp in Breendonk terecht, ironisch genoeg de plaats van waaruit koning Leopold III bij het begin van de oorlog een week lang het Belgische leger leidde. Nauwelijks 18 dagen nadat Duitsland België binnengevallen was, was het pleit al beslecht. De komende vier jaar zou België door de bezetter bestuurd worden. Oorspronkelijk vonden verschillende bevolkingsgroepen dit niet per definitie negatief. Maar al snelde keerde het tij. De leefomstandigheden verslechtten. De vrijwillige tewerkstelling in Duitsland werd in oktober 1942 vervangen door een verplichte tewerkstelling, waarna tal van werkweigeraars onderdoken. Een aantal van hen vervoegde de partizanen, een ondergrondse gewapende verzetsgroep van burgers. Ze werden geleid vanuit Brussel en erkend door de Belgische regering in ballingschap. De centrale leiding had banden met Moskou. Op regionaal vlak waren ze gegroepeerd in korpsen, die in kleine bataljons opereerden. De partizanen zorgden voor allerlei sabotageacties, dikwijls op strategische punten gericht, zoals de ontregeling van spoorlijnen en stations. Daarnaast pakten ze collaborateurs en verklikkers aan. Intussen hielp het Geheim Leger, samengesteld uit achtergebleven Belgische (reserve-) militairen, de bevrijding voor te bereiden. Tijdens de oorlog maakten de leden van deze groep zich verdienstelijk bij het helpen ontsnappen van neergeschoten geallieerden. Een andere verzetsgroep was de Nationale Koninklijke Beweging, die zoals de naam het suggereert, trouw bleef aan de dynastie. Deze beweging verwierf vooral bekendheid door de maandelijkse verspreiding van een sluikblad (“Vrij Volk”). De Witte Brigade-Fidelio had veel sympathisanten in de Centrale Werkplaatsen in Kessel-Lo en voerde minder spectaculaire maar wel zeer efficiënte sabotageacties uit. Het was dikwijls moeilijk de verschillende verzetsgroepen uiteen te houden. Door het volk werden de verzetsstrijders gezamenlijk met de naam “Witte Brigade” of “witten” aangeduid, in contrast met de “Zwarte Brigade”, de militie van het collaborerende Vlaams Nationaal Verbond (of meer algemeen de “zwarten” of collaborateurs).

Het fort in Breendonk, een betonnen vesting met aarde gecamoufleerd, werd gebouwd in 1906. In WOII werd het een transitkamp van waaruit groepen gevangenen na enkele weken tot maanden naar andere kampen, zoals Buchenwald (Duitsland), vertrokken. In Breendonk werden regelmatig executies uitgevoerd, vaak willekeurig als vergelding voor geslaagde sabotageacties of omdat de betrokkene ondanks folteringen weigerde kompanen te verklikken.

 


Op de muur op het ereveld vind je langs de ene kant de lijst met de (gekende) geëxecuteerden uit de regio en langs de andere kant de namen van de gevangen die bij de bevrijding vermist werden of elders begraven liggen. Het beeld aan de ene zijde verwijst naar doorbroken kettingen van onvrijheid. In het schrijn aan de andere kant bevindt zich as van onbekende overledenen in Buchenwald, plechtig naar Leuven gebracht op initiatief van toenmalig voorzitter van de Leuvense oud-strijders, Petrus Eduardus Lamin.



Monument voor de Sovjetsoldaten

Alexander Bourganov (geboren in 1935) is een Russisch kunstenaar, die internationale erkenning geniet. Zijn atelier in Moskou (“Bourganov’s House”) is nu een staatsmuseum. Ook in Brussel vind je trouwens sinds 1999 een “Maison Bourganov” (vlakbij de Grote Markt), een galerie waar Russische kunstenaars hun werk kunnen tentoonstellen. Bourganov verwierf vooral bekendheid als beeldhouwer, maar hij maakte ook tekeningen en poëtisch proza.

Op meerdere Belgische begraafplaatsen is werk van hem te vinden. Het zijn monumenten die door het Sovjet Comité van Oorlogsveteranen geschonken werden, ter herdenking van de Russische soldaten die hier in de tweede wereldoorlog sneuvelden. Het werk in Leuven werd ingehuldigd op 2 september 1990. Tijdens de tweede wereldoorlog waren duizenden Russen in België aanwezig. Het waren meestal krijgsgevangenen die door de bezetter als arbeidskrachten werden aangevoerd. De meesten werden tewerkgesteld in de Limburgse steenkoolmijnen. Velen wisten te ontsnappen, vaak met de hulp van Belgische verzetslui. Soms streden ze nadien met de partizanenkorpsen mee.

"Maison Bourganov" in Brussel.


Nederlandse en Britse oorlogsgraven

Je herkent ze meteen aan hun typische, uniforme vormgeving, de graven in witte steen voor militairen in opdracht die sneuvelden in één van de twee wereldoorlogen. Naast afzonderlijke begraafplaatsen uitsluitend voor deze overledenen, zijn er ook kleinere voorbehouden perken, geïntegreerd in burgerlijke begraafplaatsen.

Op de Nederlandse begraafplaats bevinden zich slechts 2 graftekens, beide voor gesneuvelden van de Koninklijke Brigade “Prinses Irene”. Deze brigade werd opgericht in 1941 in Engeland. Ze bestond op de eerste plaats uit Nederlandse soldaten die het bezette vasteland konden ontvluchten en werd versterkt door buitenlandse dienstnemers. De brigade speelde een belangrijke rol bij de bevrijding. Voertuigen van deze brigade reden op 6 september 1944 in een Duitse hinderlaag bij St.-Joris-Winge. Er volgden hevige gevechten. Anthoon Bonte en Anton C. Bijlsma stierven aan hun verwondingen. Een derde lid van de brigade, Henk de Groot, was op slag dood en werd eerst ter plaatse begraven en later overgebracht naar het ereveld in Loenen (bij Apeldoorn).


Op de begraafplaats van het Britse Gemenebest (nu Gemenebest van Naties, “Commonwealth of Nations”) vind je 25 graftekens: 5 voor gesneuvelden uit de eerste wereldoorlog en 20 voor gesneuvelden uit de tweede wereldoorlog. Voor de soldaten die vielen in de eerste wereldoorlog werd in 1924 voorgesteld om ze te herbegraven in de crypte op het nieuwe kerkhof, maar de Britten verkozen ze op eigen grond te behouden. De slachtoffers uit de tweede wereldoorlog stierven deels in de begindagen van de oorlog, deels op het einde. Tot 16 mei 1940 verdedigden de Engelse troepen Leuven tegen de aanrukkende vijand; daarna moest de stad vrijgegeven worden. In mei 1944 voerden de geallieerden bombardementen uit op het spoorwegnet rond Leuven om de Duitse aanvoer van mensen en middelen via de spoorwegen te hinderen. Hierbij crashten vier Lancasters, waarvan één boven Leuven. De verminkte lichamen van de bemanningsleden van dit toestel werden snel gevonden. Ze werden eerst op provocerende wijze aan de bevolking tentoongesteld, en daarna hier begraven.

Gesneuvelden tijdens oorlogen (ook wie na de strijd sterft aan de opgelopen verwondingen) worden in principe in de onmiddellijke omgeving begraven. Sommige lichamen worden later gerepatrieerd. De grafstenen vermelden de naam van de gesneuvelde, zijn stamnummer en graad, naam van zijn regiment evenals het embleem van dat regiment (of een landembleem), leeftijd (indien gekend) en sterfdatum. Gewoonlijk is ook een religieus symbool toegevoegd. Verwanten kunnen eventueel een extra opschrift laten opnemen.


 


Algemeen enkelvoudig stemrecht

Het was al een hele tijd rumoerig in het land en in het bijzonder in Leuven. De nog jonge Belgische Werkliedenpartij (socialistische partij) ijverde voor betere werk- en leefomstandigheden voor de arbeiders die dikwijls een ellendig lot kenden. Om een substantieel stemmenaantal te kunnen verwerven, was het voor de partij van groot belang dat deze arbeiders hetzelfde gewicht in de schaal konden werpen als andere kiesgerechtigden. Het algemeen enkelvoudig stemrecht was dan ook één van de voornaamste strijdpunten van de partij. Hiertoe was een grondwetsherziening noodzakelijk. Op vrijdag 18 april 1902 werd het voorstel tot wijziging van de grondwet in de Kamer verworpen. De Leuvenaars kregen uit de eerste hand informatie: één van de invloedrijkste figuren van de BWP te Leuven, Prosper Vanlangendonck (1856-1935), zetelde sinds 1900 in het parlement, als enige socialist uit Vlaams-Brabant. Toen het telegram met het slechte nieuws aankwam, ontstond oproer en kon men nauwelijks nog op de terugkeer van de parlementariër wachten.

De betoging vertrok vroeger dan voorzien en zonder politiebegeleiding. Het samenscholingsverbod van de burgemeester kwam te laat; één en ander liep grondig uit de hand. Op verschillende plaatsen langs het parcours splitsten groepen zich af. Bij twee locaties opende de burgerwacht het vuur: in de onmiddellijke omgeving van het huis van Franz Schollaert (de Kamervoorzitter die op het huidige Pater Damiaanplein woonde) en in de Tiensestraat, bij de kruising met de Muntstraat (in de buurt van het huis van minister de Trooz, en van het lokaal van de katholieke partij, de Patria). Vijf mensen stierven onmiddellijk, een zesde overleed de daaropvolgende dag aan zijn verwondingen. De bloednacht riep veel vragen op; de schuld werd nadien door de verschillende partijen in elkaars schoenen geschoven. De begrafenisstoet op respectievelijk 20 en 21 april werd gevolgd door een indrukwekkende menigte, bijeengekomen uit het hele land.

 

Twee jaar later, op 6 november 1904, werd het herdenkingsmonument met veel luister ingehuldigd. Het was op de eerste plaats een politieke manifestatie, waarvan liberalen en katholieken zich uitdrukkelijk afzijdig hielden. De tegenstanders vonden dat de oprichting van een monument een belediging van de burgerwacht was. Ook op de vormgeving was commentaar: droeg de vrouw dan toch een jakobijnenmuts - symbool van de revolutie - ondanks het verbod door het stadsbestuur? De gestorvenen werden hier samen in één graf herbegraven, op één na, wiens katholieke vader verzet aantekende. Het daaropvolgende jaar werd besloten voortaan jaarlijks een herdenking te houden, een gelegenheid voor de socialisten om hun standpunten opnieuw te verwoorden. Tot heden vindt deze herdenking nog steeds plaats.



Belgen in Congo

Op 15 november 1908 werd Congo een Belgische kolonie. Voorheen waren er ook al Belgen in Congo. Sinds de Conferentie van Berlijn in 1885 was Kongo-Vrijstaat immers eigendom van koning Leopold II. Om de grondstoffen uit het binnenland naar de kust van de Atlantische Oceaan te vervoeren, werd een spoorlijn aangelegd. Tal van Belgen trokken hiervoor naar Midden-Afrika. Het was geen gemakkelijke onderneming; nogal wat mannen verloren er het leven bij. Dergelijke herdenkingsborden werden met veel plechtigheid onthuld. De gestorvenen werden als slachtoffers voor het goede doel voorgesteld. Op deze manier hoopte men ook de rekrutering van nieuwe mensen te bevorderen.