Dodenhuisje

Vanaf 1872 moest elke begraafplaats ook een ruimte hebben om de doden te bewaren tot het tijdstip van de begrafenis. Wie immers aan een besmettelijke ziekte overleden was, kon beter niet thuis opgebaard blijven. Een lijkenhuisje bestond al bij de meeste gasthuizen (of latere ziekenhuizen). Daarenboven kon men in dergelijke ruimtes ook doden opbaren die langs de weg gevonden werden en niet meteen geïdentificeerd konden worden. Maar er was nog een reden om dodenhuisjes op te richten: in de tweede helft van de 19e eeuw ontstond een hevige schrik voor schijndood en het risico levend begraven te worden. Een dodenhuisje maakte het mogelijk een gestorvene minstens 36 uren te bewaren alvorens te begraven. Gaf hij of zij in die tijdsspanne geen teken van leven, dan kon men met geruster hart begraven. Na de tweede wereldoorlog namen de funeraria bij begrafenisondernemers de functies van de dodenhuisjes over. In Wijgmaal is het dodenhuisje niet afgebroken, maar bleef het nog in zijn bijna oorspronkelijke toestand bewaard.



Oud-strijders


Wijgmaal heeft – zoals de meeste begraafplaatsen - een ereplein voor oud-strijders. Hier zijn er zelfs twee: het militair kerkhof vooraan voor wie tijdens de oorlog sneuvelde (zie verder), en de rijen achterin voor de oud-strijders. Bij beide vind je een gedenkteken en een Belgische vlag.

De grafmonumenten van de oud-strijders in het tweede deel van de begraafplaats vormen een dubbele rij over de hele lengte van dit deel (rij C), en bevinden zich verder ook helemaal achteraan (rij M). Ze zijn van een grote variëteit. Je kan ze in de meeste gevallen onmiddellijk herkennen aan de Belgische driekleur op de stèle of de zerk. Bij de identificatiegegevens is ook expliciet vermeld dat het om een oud-strijder gaat. Het is de bedoeling deze grafmonumenten, deels verzakt en in minder goede staat, te vervangen door uniforme stèles. Geniet nog even van de variatie, zolang dat nog kan…




Militair kerkhof

Voorin op de begraafplaats vind je een reeks eenvormige stèles: ze horen bij de graven van gesneuvelden tijdens de wereldoorlogen. De meesten (nl. 66) stierven in de eerste wereldoorlog, waarvan 62 bij de slag aan de molen in Rotselaar op 12 september 1914. Vijftien van hen bleven ongeïdentificeerd.

De slag was het bloedigste treffen tijdens de tweede uitval van het Belgische leger vanuit Antwerpen. De bedoeling was het oprukken van de vijand te hinderen. Een eerste uitval was al gebeurd op 25-26 augustus 1914 en resulteerde in de ramp waarbij Leuven door de vijand in brand gestoken werd. Bij de tweede uitval, vanaf 9 september 1914, werd Aarschot (tijdelijk) heroverd.

De slag bij de molen vond plaats in de ochtend van 12 september, op de grens van Rotselaar en Wijgmaal, en duurde nauwelijks vijf uren. Meer dan 300 soldaten sneuvelden. Een groot aantal werd oorspronkelijk begraven in Rotselaar en later herbegraven op de militaire begraafplaats in Veltem. Het ereplein in Wijgmaal, ingericht voor diegenen die hier hun laatste rustplaats vonden, werd in 1925 aangelegd. Op de stèles zijn twee medailles afgebeeld: het Kruis van ridder in de Orde van Leopold II en het Oorlogskruis.



Prosper Switters

In het familiegraf van de familie Croon-Switters-Verstreken ligt ook dokter Prosper Switters (Zwitters) (1888-1980). Deze man was arts in opleiding in Leuven toen de slag bij de molen van Rotselaar (WOI) gevoerd werd. De dorpelingen verzamelden de gewonde soldaten in de oude fabrieksgebouwen van Remy en gingen in Leuven op zoek naar een arts. De jonge Switters kwam met hen mee en diende eerste zorgen toe. Afgestudeerd vestigde hij zich in Wijgmaal, waar hij de eerste huisarts werd. Ondanks zijn drukke praktijk was hij ook politiek actief. In de gemeenteraadsverkiezingen van 1921 (Herent) werd hij verkozen, maar pas na de volgende verkiezingen in 1926 bemachtigde hij ook de burgemeesterssjerp. Hij bleef 20 jaar burgemeester en was daarna nog gemeenteraadslid en schepen. In zijn bestuursperiode werd de waterleiding aangelegd en kwam er een nieuwe gemeenteschool. Ook de wegen werden aanzienlijk verbeterd.

De slag was het bloedigste treffen tijdens de tweede uitval van het Belgische leger vanuit Antwerpen. De bedoeling was het oprukken van de vijand te hinderen. Een eerste uitval was al gebeurd op 25-26 augustus 1914 en resulteerde in de ramp waarbij Leuven door de vijand in brand gestoken werd. Bij de tweede uitval, vanaf 9 september 1914, werd Aarschot (tijdelijk) heroverd.

De slag bij de molen vond plaats in de ochtend van 12 september, op de grens van Rotselaar en Wijgmaal, en duurde nauwelijks vijf uren. Meer dan 300 soldaten sneuvelden. Een groot aantal werd oorspronkelijk begraven in Rotselaar en later herbegraven op de militaire begraafplaats in Veltem. Het ereplein in Wijgmaal, ingericht voor diegenen die hier hun laatste rustplaats vonden, werd in 1925 aangelegd. Op de stèles zijn twee medailles afgebeeld: het Kruis van ridder in de Orde van Leopold II en het Oorlogskruis.

Hij huwde een eerste keer met Julia Verstreken (1892-1928) en een tweede keer met Melanie Croon (1888-1973). Louis Switters is een zoon uit het tweede huwelijk.


De opvolger van burgemeester Switters, Victor Haesaerts (1888-1955, gedurende 9 jaar burgemeester), is eveneens op de oude begraafplaats van Wijgmaal begraven.



Onderwijzers

Hun grafmonumenten, onder de vorm van kruisen, staan rug aan rug: vader Engelbert en zoon Theofiel Wittebols. Henricus Engelbert Wittebols (1847-1928) was de eerste gediplomeerde onderwijzer van de gemeenteschool van Wijgmaal en lange tijd ook de enige. De school werd in 1865 opgericht. Engelbert ontfermde zich ruim veertig jaar over vele tientallen kinderen. Zijn zoon Theofiel Wittebols (1876-1927) stond hem bij zodra hij kon. Bij de pensionering van zijn vader werd hij hoofdonderwijzer. Het is naar vader Wittebols dat de straat genoemd is waar de begraafplaats ligt.


De Remy Alloingstraat komt in de Wittebolsstraat uit. Jan Remy Alloing (1883-1953) werd onderwijzer in dezelfde school in 1907, toen een derde klas ingericht werd. Na het overlijden van Theofiel Wittebols was “meester Remy”, tevens dichter en schrijver, nog twintig jaar hoofdonderwijzer. Hij ligt begraven in een familiegraftuin. Op de moeilijk te ontcijferen steen staat rechts naast zijn naam de naam van Maria Elisabeth Spruyt (1889 -1969), zijn echtgenote. Twee van hun vroeg gestorven kinderen liggen hier eveneens. Arthur-August Alloing (1912-1929), hun oudste zoon, werd zwemmend in de Vaart onwel en verdronk. Enkele maanden eerder was ook Maurits-Remy Alloing (1927-1929), pas zestien maanden oud, aan een longinfectie overleden.



Pastoors

Met zijn drieën liggen ze onder het calvariekruis aan het dodenhuisje: pastoors. Een vierde vind je aan het middenpad rechts, in de buurt van het ereveld voor de andere drie.

Het middelste grafmonument (sarcofaag) hoort bij de eerste pastoor van de parochie, Petrus Alfons Bellon (1841-1912). Hij zorgde ervoor dat de kerk en de begraafplaats er kwamen, en haalde ook zusters Ursulinen uit Tildonk naar Wijgmaal om er een meisjesschool in te richten. Een straat in Wijgmaal werd naar hem genoemd.

Hij werd opgevolgd door Hendrik Donies (1862-1932). Een eenvoudig gietijzeren kruis, met in het midden een stralend hart, siert zijn graf. Het past bij zijn karakter: een bescheiden man, met oog en oor voor de armen en hulpbehoevenden.

Zijn opvolger, Jozef Leonard Nijs, vind je hier niet terug. Weliswaar was hij 13 jaar pastoor te Wijgmaal, maar dat was niet zijn laatste functie. Hij werd directeur in het H.-Hartinstituut te Heverlee en vervolgens pastoor te Lubbeek, waar hij ook overleed.


Désiré De Maeyer (1906-1948), die toen al tien jaar onderpastoor in Wijgmaal was, volgde pastoor Nijs op. Nog geen vijf jaar later stierf hij – nauwelijks 42 jaar oud – door een ongeval thuis. Bij een sprong in zijn bed begaf het meubel het en werd hij in de maagstreek getroffen, wat een dodelijke afloop had. Zijn grafmonument is een arduinen stèle in de vorm van een kruis, met onder meer een afbeelding van de kelk en de hostie, die duidelijk maakt dat het om een pastoorsgraf gaat.

Zijn oudere broer Jozef De Maeyer (1899-1966) nam zijn functie over. Hij bleef 17 jaar pastoor te Wijgmaal. Zijn graf bevindt zich een tiental meter van dat van zijn broer.